Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Filiaalmanager neemt als relatiegeschenk een cadeaubon aan van € 100,--. Het om die reden gegeven ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig want vormt geen dringende reden. Billijke vergoeding, transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding toegekend.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer: 4969935 EA VERZ 16-399

beschikking van: 16 augustus 2016

func.: 562

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker

nader te noemen: [verzoeker]

gemachtigde: mr. J.C. Hennipman

t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Praxis Doe-het-Zelf Center B.V.

gevestigd te Amsterdam

verweerster

nader te noemen: Praxis

gemachtigde: mr. A.M.M. Lemmen

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. Daarnaast heeft [verzoeker] een verzoek gedaan om Praxis te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen. Ten slotte heeft [verzoeker] verzocht Praxis te veroordelen tot betaling van vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente.

Praxis heeft een verweerschrift ingediend.

Op 19 juli 2016 is de zaak mondeling behandeld. De gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft Praxis nog stukken ingediend.

Beschikking is bepaald op heden.

Feiten

1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de stukken, staat in dit geding het volgende vast:

1.1.

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is medio 1991 tot [datum] 2003 bij Praxis in dienst geweest. Vanaf [datum] 2003 tot en met [datum] 2009 is [verzoeker] wederom bij Praxis werkzaam geweest. Ten slotte is [verzoeker] op [datum] 2011 weer voor onbepaalde bij Praxis in dienst getreden. De laatste functie die [verzoeker] vanaf [datum] 2012 bij Praxis vervulde, is die van Vestigingsmanager. Zijn salaris bedraagt € 4.144,74 exclusief emolumenten.

1.2.

[verzoeker] was tot [datum] 2015 werkzaam als vestigingsmanager van het filiaal aan de [adres 1] . Vanaf [datum] 2015 werd hij vestigingsmanager van het filiaal aan de [adres 2] .

1.3.

Bij het filiaal aan de [adres 1] was jaarlijks, rond de feestdagen in december, een oliebollenkraam aanwezig. In ruil voor het feit dat de oliebollenkraam bij dat filiaal van Praxis een verkooppunt kon hebben, werden door de exploitant van de oliebollenkraam (hierna: [oliebollenkraam] ) gratis oliebollen uitgedeeld bij de kerstbomenmarkt die door Praxis jaarlijks werd ingericht.

1.4.

[verzoeker] heeft op 31 december 2015 bij een andere oliebollenkraam van [oliebollenkraam] aan de [adres 3] van (de dochter van) [oliebollenkraam] een cadeaubon in ontvangst genomen ter waarde van € 100,--.

1.5.

Een schriftelijke verklaring van 7 februari 2016 van de dochter van [oliebollenkraam] houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:(…)Op Oudjaarsdag 2015 had, ik zoals gewoonlijk, een aantal kadobonnen voor onze medewerkers gekocht en wegens het niet komen opdagen van een van hen, had ik er een over.Op die dag kwam [verzoeker] oliebollen kopen en heb hem die bon gegeven als presentje om hem succes te wensen, op zijn nieuwe locatie en als dank voor de afgelopen jaren samenwerking.(…)

1.6.

[naam 1] ( [functie] bij Praxis) en [naam 2] ( [functie] bij Praxis) hebben op donderdag 28 januari 2016 een gesprek gevoerd met [verzoeker] . [verzoeker] heeft desgevraagd erkend dat hij een cadeaubon van (de dochter van) [oliebollenkraam] in ontvangst heeft genomen. [verzoeker] is na dat gesprek dezelfde dag door Praxis op non-actief gesteld.

1.7.

Praxis heeft [verzoeker] op maandag 1 februari 2016 uitgenodigd voor een gesprek op dinsdag 2 februari 2016. Dat gesprek heeft niet plaatsgevonden op dinsdag 2 februari 2016, maar is op verzoek van [verzoeker] uitgesteld tot vrijdag 5 februari 2016.

1.8.

Praxis heeft [verzoeker] op vrijdag 5 februari 2016 op staande voet ontslagen. Een brief van die datum van Praxis aan [verzoeker] houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:(…)Op 28 januari 2016 heeft ondergetekende, samen met uw districtsmanager, [naam 2] , een gesprek met u gehad. In dit gesprek werd u om uitleg gevraagd met betrekking tot door u ontvangen betalingen van de oliebollenkraam in [adres 1] waar u op dat moment als Winkelmanager verantwoordelijk voor was. Bij toeval is Praxis erop gestuit dat u persoonlijk van de onderneemster van de oliebollenkraam een cadeaukaart heeft ontvangen van € 100,--. U heeft tijdens ons gesprek ook toegegeven dat u deze kaart heeft ontvangen. (…)Het is dan ook vanwege uw handelen, in strijd met de binnen Praxis geldende regelgeving waaronder ondermeer het Huishoudelijk vestigingsreglement en Code of conduct, dat Praxis alsnog overgaat tot uw ontslag op staande voet.(…)

1.9.

De Ondernemerscode van Praxis houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:(…)Integriteit(…)Geschenken en uitnodigingenHet algemene principe is dat medewerkers geen geschenken mogen aannemen of geven. Onder geschenken verstaan we niet alleen producten, maar bij bijvoorbeeld ook diensten, entertainment, kaarten voor sportevenementen en dergelijke, Kortom, alles dat vrijwillig wordt gegeven en voor de ontvanger een zekere waarde heeft. (…)

1.10.

Het Huishoudelijk Vestigingsreglement Praxis houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:(…)Ontoelaatbaar gedrag:(…)Privé- en zakelijke belangen dienen goed gescheiden te blijven!(…)Een medewerker die steelt/fraudeert (ongeacht de hoogte van het bedrag), wordt altijd op staande voet ontslagen. (…)(…)Nog een aantal voorbeelden van ontoelaatbaar gedrag:- Het accepteren van relatiegeschenken van leveranciers;(…)Al deze handelingen worden door Praxis aangemerkt als frauduleus handelen of diefstal!

Verzoek

2. [verzoeker] verzoekt om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen van € 50.000,-- op grond van artikel 7:681 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend omdat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dit ontslag niet onverwijld is gegeven en het ontslag dus in strijd is met artikel 7:671 BW . Verder verzoekt [verzoeker] om Praxis te veroordelen tot betaling van:- € 13.380,-- bruto aan vergoeding wegens onregelmatige opzegging;- € 8.123,57 bruto aan transitievergoeding;- wettelijke rente vanaf datum van de beschikking;- € 2.735,54 bruto aan vakantiegeld en € 3.222,96 bruto wegens niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;- de proceskosten.

Verweer

3. Praxis verweert zich tegen het verzoek. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal in het hierna volgende worden ingegaan voor zover dat voor de beoordeling van belang is.

Beoordeling

Rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet

4. Het gaat in deze zaak op de eerste plaats om de vraag of het ontslag op staande voet van 5 februari 2016 voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW en derhalve of Praxis bevoegd was de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan [verzoeker] . Als dit namelijk niet het geval is, dan is daarmee gegeven dat de opzegging op 5 februari 2016 in strijd is met artikel 6:671 BW .

5. [verzoeker] stelt dat de opzegging op 5 februari 2016 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW omdat die opzegging niet onverwijld heeft plaatsgevonden nadat Praxis bekend was met het feitencomplex waarin zij een dringende reden zag.

6. Dat betoog van [verzoeker] kan niet worden gevolgd. Niet weersproken is dat Praxis er op donderdag 28 januari 2016 mee bekend raakte dat [verzoeker] een cadeaubon van [oliebollenkraam] heeft aangenomen. Zij heeft daarover dezelfde dag met [verzoeker] gesproken en hem op non-actief gesteld. Vervolgens heeft zij intern overleg gevoerd en juridisch advies ingewonnen en [verzoeker] op maandag 1 februari 2016 uitgenodigd voor een bespreking op dinsdag 2 februari 2016. Dat die bespreking niet op dinsdag 2 februari 2016 heeft plaatsgevonden, maar op vrijdag 5 februari 2016 is niet aan Praxis te wijten. Praxis is tegemoet gekomen aan het verzoek van [verzoeker] om zich bij het gesprek van juridische bijstand te kunnen laten voorzien en heeft om die reden ingestemd met het verzoek van [verzoeker] om het gesprek later te laten plaatsvinden. Het tijdsverloop dat met dat uitstel gemoeid is geweest, kan thans niet door [verzoeker] aan Praxis worden tegengeworpen. In de hiervoor weergegeven gang van zaken ligt verder naar het oordeel van de kantonrechter besloten dat Praxis, nadat zij bekend raakte met de reden waarin zij grond zag voor het ontslag op staande voet, met voldoende mate van voortvarendheid heeft gehandeld en onverwijld is overgegaan tot het geven van dat ontslag van op staande voet.

7. Verder stelt [verzoeker] dat de opzegging van 5 februari 2016 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW omdat geen sprake was van een dringende reden.

8. Als dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 worden - op grond van het bepaalde in artikel 7:678 lid 1 BW - beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in de beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.

9. Voor de beoordeling van de vraag of een dringende reden aanwezig is, is de aan [verzoeker] opgegeven reden zoals vermeld in de brief van 5 februari 2016 maatgevend en wordt het geschil afgebakend door de daarin genoemde verwijten. Volgens [verzoeker] wordt hem in die brief verweten dat hij meerdere betalingen heeft ontvangen of aangenomen en dient Praxis, nu hij betwist dat het om meer dan één betaling gaat, daarom het bewijs van meerdere betalingen te leveren om het ontslag op staande voet rechtsgeldig te laten zijn.

10. Dat standpunt faalt. Volgens [verzoeker] wordt hem door Praxis verweten dat hij meerdere betalingen heeft ontvangen omdat in de eerste alinea van de brief van 5 februari 2016 het woord “betalingen” (in meervoud) wordt gebezigd. Daarmee gaat hij er ten onrechte aan voorbij dat uit de tekst van de brief naar het oordeel van de kantonrechter blijkt dat Praxis daarmee doelt op één gebeurtenis, namelijk het in ontvangst nemen van de cadeaukaart van [oliebollenkraam] als hiervoor in r.o. 1 omschreven en tracht hij, eveneens ten onrechte, Praxis dus de bewijslast toe te schuiven van een verwijt dat Praxis hem niet gemaakt heeft.

11. Het gaat er dan ook om of het in ontvangst nemen van de cadeaubon door [verzoeker] als dringende reden (zie r.o. 8) is aan te merken. Bij de beoordeling van die vraag is het volgende redengevend.

12. Toen [verzoeker] de cadeaubon op 31 december 2015 in ontvangst nam was hij geen vestigingsmanager meer van het filiaal aan de [adres 1] en had hij dus geen zeggenschap meer over de aanwezigheid van de oliebollenkraam van [oliebollenkraam] bij dat filiaal. Praxis heeft weliswaar naar voren gebracht dat [oliebollenkraam] door [verzoeker] in de gelegenheid is gesteld ook een oliebollenkraam te plaatsen bij het filiaal aan de [adres 2] waar [verzoeker] vanaf [datum] 2015 werkzaam was, maar [verzoeker] heeft daar tegenover – onweersproken – aangevoerd dat zulks uitsluitend in het begin van de maand december het geval is geweest en dat [oliebollenkraam] toen al heeft afgezien van exploitatie van een oliebollenkraam bij het filiaal in [adres 2] omdat die locatie niet profijtelijk voor [oliebollenkraam] was.

13. [verzoeker] onderhield op 31 december 2015 als vestigingsmanager dus geen betrekking meer met [oliebollenkraam] . Het aanbieden van de cadeaubon door [oliebollenkraam] en het aannemen daarvan door [verzoeker] kan dan ook niet in verband worden gebracht met het op onzuivere wijze verkrijgen van (een) gunst(en) van [verzoeker] en het vermengd raken van een zakelijk belang van Praxis met een privé belang van [verzoeker] . In de gang van zaken is daarentegen bevestiging te vinden voor de juistheid van hetgeen [oliebollenkraam] in de overgelegde schriftelijke verklaring heeft beschreven, namelijk dat zij op 31 december 2015 door toeval een cadeaubon over had en dat zij die cadeaubon, toen [verzoeker] bij de oliebollenkraam langs kwam om oliebollen te kopen, spontaan aan [verzoeker] heeft gegeven om hem, nu zij elkaar niet meer jaarlijks zouden treffen, te bedanken en succes te wensen. Daarbij ging het om een gift van relatief bescheiden omvang.

14. Verder wordt in aanmerking genomen en meegewogen dat [verzoeker] – met twee onderbrekingen – al vanaf 1991 in dienst is van Praxis en in verschillende functies een smetteloos arbeidsverleden bij haar heeft opgebouwd.

15. Praxis heeft gewezen op de regels in de Ondernemerscode en het Huishoudelijk Vestigingsreglement die op [verzoeker] van toepassing zijn. Het handelen van [verzoeker] is op grond van die code en dat reglement volgens Praxis ontoelaatbaar. Zij heeft uiteengezet dat zij belang heeft bij strikte handhaving van dat “zero tolerance”-beleid.

16. In zowel de code als in het reglement is beschreven dat het aannemen van geschenken door medewerkers van Praxis niet is toegestaan, waarom dat is en wat de gevolgen zijn van het handelen in strijd met die bepalingen. Het belang van Praxis om strikte handhaving van die regels te bewerkstelligen, is duidelijk. De wijze waarop dat bedrijfsbeleid wordt uitgevoerd behoort er echter niet toe te leiden dat sprake is van “zero tolerance” in de letterlijke betekenis daarvan, namelijk dat geen, of althans in onvoldoende mate, rekening wordt gehouden met de specifieke en individuele omstandigheden van een concreet geval.

17. Al het voorgaande in aanmerking genomen wordt geoordeeld dat de feiten waarop Praxis het ontslag op staande voet van 5 februari 2016 heeft gebaseerd niet kwalificeren als een dringende reden. Het door Praxis gegeven ontslag op staande voet is een te vergaande maatregel en is niet rechtsgeldig.

Billijke vergoeding

18. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW . Een opzegging die niet rechtsgeldig wordt geacht, is als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW . Nu hiervoor is geoordeeld dat opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, moet het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.

19. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding waarop [verzoeker] eveneens aanspraak maakt.

20. Weliswaar is de opzegging door Praxis niet rechtsgeldig en om die reden als zodanig aan te merken als ernstig verwijtbaar, maar de feiten waarop Praxis het ontslag heeft gebaseerd zijn niet uit de lucht gegrepen of geheel onjuist dan wel ongegrond gebleken. [verzoeker] heeft immers gehandeld in strijd met de voorschriften die bij Praxis gelden, zij het dat zijn handelen – alle omstandigheden in aanmerking genomen – het ontslag op staande voet uiteindelijk niet rechtvaardigen. Nu de hoogte van de billijke vergoeding moet worden bepaald op een wijze die aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, zal tegen de achtergrond van het voorgaande de billijke vergoeding worden vastgesteld op een bedrag van € 20.000,--.

Transitievergoeding

21. [verzoeker] heeft ook verzocht om Praxis te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 8.123,57 bruto. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet terecht is gegeven, omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig was. Hoewel het aannemen van de cadeaubon door [verzoeker] aan hem kan worden nagedragen, is het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg van handelen of nalaten van [verzoeker] dat is aan te merken als ernstig verwijt. Dat betekent dat Praxis de transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde transitievergoeding.

22. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW is wettelijke rente verschuldigd over deze vergoeding, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 5 maart 2016. Omdat [verzoeker] echter heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente vanaf een latere datum, de datum van deze uitspraak, zal de wettelijke rente vanaf die datum worden toegewezen.

Gefixeerde schadevergoeding

23. [verzoeker] heeft naast de billijke vergoeding verzocht om de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 9 BW wegens onregelmatige opzegging. In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat “een aanspraak op ten onrechte niet genoten loon kan worden verdisconteerd in de billijke vergoeding (Kamerstukken II 2013 – 2014, 33818, 7, pag. 55 en Kamerstukken I 2013 – 2014, 33818, C, pag. 92). In het onderhavige geval is de billijke vergoeding echter uitsluitend gerelateerd aan het verwijt dat Praxis ten aanzien van de beëindiging van het dienstverband is te maken (waarbij ook de eigen rol van [verzoeker] is betrokken) en is niet ook gebaseerd op het loon dat [verzoeker] door het ontslag ten onrechte niet heeft genoten. Bij toekenning van de gefixeerde schadevergoeding ontstaat dan ook geen overlap met de billijke vergoeding. De gefixeerde schadevergoeding, gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn, te weten € 13.380,-- bruto is toewijsbaar.

24. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW is wettelijke rente verschuldigd over deze vergoeding, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 5 februari 2016. Omdat [verzoeker] echter heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente vanaf een latere datum, de datum van deze uitspraak, zal de wettelijke rente vanaf die datum worden toegewezen.

Eindafrekening van het dienstverband

25. Praxis heeft betwist dat zij bij einde van het dienstverband enig bedrag aan [verzoeker] verschuldigd is aan vakantiegeld of niet genoten vakantiedagen. Zij heeft uiteengezet dat zij een voorschot aan [verzoeker] heeft betaald van in totaal € 8.011,21 bruto op de nog op te bouwen vakantietoeslag, kerstgratificatie en (afkoop van) vakantiedagen. Omdat zij een voorschot aan [verzoeker] heeft betaald op zijn aanspraken die zich uitstrekken over de periode dat hij niet meer bij haar in dienst is, dient [verzoeker] dat voorschot aan Praxis terug te betalen. Praxis beroept zich daarbij op verrekening met de aanspraak die [verzoeker] maakt uit hoofde van de eindafrekening van zijn dienstverband en stelt dat zij na die verrekening per saldo nog € 5.247,34 van [verzoeker] te vorderen heeft.

26. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij de (tegen)vordering van Praxis uit hoofde van verstrekte voorschotten betwist. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld heeft hij niet naar voren gebracht waaruit die betwisting bestaat en heeft hij voor die betwisting geen enkele onderbouwing gegeven. Integendeel, desgevraagd heeft [verzoeker] erkend dat hem een voorschot is betaald op aanspraken die hij zou opbouwen over een latere periode, welke periode thans blijkt te zijn gelegen nadat beëindiging van zijn dienstverband heeft plaatsgevonden. Aan de inhoudsloos gebleven betwisting door [verzoeker] van de (tegen)vordering van Praxis wordt voorbijgegaan. Bij gebreke van enige betwisting staat de (tegen)vordering van Praxis vast en doet zich daardoor – anders dan [verzoeker] heeft betoogd – niet het geval voor dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer van Praxis niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en dat het beroep van Praxis op verrekening daarom op grond van artikel 6:136 BW dient te worden verworpen. Het beroep van Praxis op verrekening slaagt daarentegen en de vordering van [verzoeker] met betrekking tot de betaling door Praxis van vakantiegeld en niet genoten vakantiedagen is om die reden niet toewijsbaar.

Proceskosten

27. De proceskosten komen voor rekening van Praxis omdat zij de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is.

BESLISSING

De kantonrechter:

veroordeelt Praxis om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 20.000,-- bruto;

veroordeelt Praxis om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 8.123,57 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 augustus 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;

veroordeelt Praxis om aan [verzoeker] de vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 13.380,-- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 16 augustus 2016 tot aan de dag van de gehele betaling;

veroordeelt Praxis in de kosten het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 471,-- aan vast recht en € 400,-- aan salaris gemachtigde.

verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het anders of meer verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.C. van Harmelen, kantonrechter en op 16 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

De griffier De kantonrechter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature